De beknopte, op italiaanse leest geschoeide methode van Antoine Mahaut behoort tot de belangrijkste achttiende-eeuwse fluitmethodes. Aspecten zoals toonkwaliteit en zuiverheid worden uitgebreid beschreven en van bijzondere aanwijzingen met betrekking tot de grepen voorzien. Ook versieringen en articulatiemanieren komen aan de orde. In de tijd van de eerste uitgave (1759 in Lyon, 1760 in Amsterdam) werd het boek met grote interesse verwelkomd en geciteerd. Zelfs in Engeland genoot het populariteit. De tweetalige Amsterdamse uitgave van J.J. Hummel, nu in een bijzonder fraaie facsimile-uitgave verschenen, bevat zowel de Nederlandse als Franse tekst en is voorzien van grepen- en trillertabellen en een aantal kleine oefeningen. Een inleiding van de hand van Rien de Reede o.a. over Mahauts leven gaat aan de methode vooraf.
De inleiding van De Reede op dit didactische werk in het Nederlands en Frans is erg interessant.
Het gebrek aan feiten over deze auteur is frustrerend, gezien het belang van zijn verhandeling voor hen die geïnteresseerd zijn in de achttiende-eeuwse uitvoeringspraktijk.
In tegenstelling tot Quantz suggereert Mahaut dat de speler zijn lippen moet aanspannen, en ze moet terugtrekken bij het spelen in het hoge register. Hij beschrijft ook hoe men de stemming van vorkgrepen met de lippen kan verbeteren. Hij is ook een voorstander van het gebruik van alternatieve vingerzettingen in moeilijke passages. Mahaut moedigt zelfs zijn lezers aan om hun eigen tongslagen uit te vinden, waarbij hij opmerkt dat de muziek van zijn tijd om meer variatie vraagt dan slechts de lettergrepen ‘ tu' en ‘ru' die Hotteterre voorschrijft. In deze en vele andere passages herinnert Mahauts werk ons eraan dat verschillende meningen en persoonlijke voorkeuren in de achttiende eeuw net zo gewoon waren als vandaag.
([Jed Wentz], TOM, Tijdschrift Oude muziek)